-
1 distortion
n. verdraaiing; vervalsing[ disto:sjn] -
2 lattice
n. tralie(werk), rooster; symmetrische net; structuur, kader (in de elektronica)--------v. van traliewerk voorzien, van latwerk voorzien[ lætis], 〈in betekenis 1 ook〉 latticework3 〈 verkorting〉[lattice window] -
3 base
adj. laag, verachtelijk--------n. basis; grondslag; grondvlak--------v. baserenbase1[ bees] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:the base of the triangle • de basis van de driehoekcatch someone off base • iemand overvallen/onverwacht treffen————————base2〈bijvoeglijk naamwoord; baser; baseness〉1 laag ⇒ minderwaardig, verachtelijk♦voorbeelden:1 a base action • een laffe/gemene daad————————base3〈 werkwoord〉2 vestigen♦voorbeelden:1 computer-based accountancy • geautomatiseerde/gecomputeriseerde boekhoudingbase oneself on • uitgaan vanbased (up)on mere gossip • slechts op roddel berustend -
4 interface
n. de wijze waarop twee delen van een informatiesysteem aan elkaar moeten passen (in computers en elektronica)--------v. raakvlak; interface[ intəfees]
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский